in Examinering

In veel examens wordt studenten gevraagd hun werk te presenteren. Als assessor stel je dan vragen om een beeld te krijgen van de verrichte activiteiten, van het resultaat daarvan en over de ontwikkeling van de competenties van de student. Vaak blijkt het lastig om de ontwikkeling van competenties van studenten op een concrete manier te bespreken. Dat geldt zeker voor ondernemende competenties! De STARR-methode kan helpen om de ontwikkeling van ondernemende competenties in beeld te krijgen.

Van oorsprong is de STARR-methode een techniek die bij sollicitaties wordt gebruikt. De STARR-methode is bedoeld om concreet gedrag in concrete situaties boven tafel te krijgen. Door het concrete aspect centraal te stellen wordt het gesprek realistisch en zinvol. De afkorting STARR staat voor:

  1. Situatie,
  2. Taak,
  3. Actie,
  4. Resultaat en
  5. Reflectie

Soms wordt de reflectie er buiten gehouden, en spreek je van de STAR-methode.

STARR in het onderwijs

Op basis van deze methode kijk je met de examenkandidaat terug op zijn werkzaamheden, bijvoorbeeld een project op het gebied van duurzaamheid. Als assessor stel je achtereenvolgens de situatie van het project aan de orde, de taak van de student tijdens het project, de actie die hij ondernam tijdens het project, het resultaat en tot slot volgt er een reflectie op het project. Dit geheel wordt gescoord en leidt tot een examenresultaat.

De STARR-methode brengt goed in beeld hoe iemand zich precies heeft opgesteld of gedragen in een bepaalde situatie. Ze kan ingezet worden bij examens als ondernemend gedrag, oriëntatie op ondernemerschap, ondernemen, innovatie en bij duurzaamheid.

Presentatie en interview

De STARR-methode verloopt in vijf stappen.

  1. Situatie

Begin met vragen die helpen een concreet beeld te krijgen van de situatie en de context:

  • Waar was je en wat gebeurde er?
  • Wie waren erbij betrokken?
  • Wat ging eraan vooraf?
  1. Taak

Breng in beeld wat er moest gebeuren en welk doel er bereikt moest worden en vraag:

  • Wat wilde je bereiken en welke mogelijkheden had je daarbij?
  • Wat was de formele opdracht?
  • Wat werd er precies van je verwacht?
  1. Actie

Stel vragen om erachter te komen wat de kandidaat precies heeft gedaan, zoals:

  • Wat heb je uiteindelijk gedaan?
  • Waarom heb je voor deze oplossing gekozen?
  1. Resultaat

Vraag na wat de acties hebben opgeleverd en stel vragen als:

  • Hoe reageerden anderen?
  • Hoe is het afgelopen?
  1. Reflectie

Stel de reflectievragen die u belangrijk vindt:

  • Hoe vond je dat je het deed?
  • Was je tevreden met de resultaten?
  • Wat is de essentie van wat je geleerd hebt?
  • Wat zou je de volgende keer eventueel anders doen?
  • Wat heb je daar dan voor nodig?
  • Kun je met wat je hiervan hebt geleerd ook iets in andere situaties?

Praktische tips

Het helpt om een spiekbriefje te gebruiken. Deel een vel papier in vier blokken. Plaats linksboven een S, rechtsboven een T, linksonder een A en rechtsonder een R. De achterzijde gebruik je voor het reflectiedeel. Houdt gedurende het examen bij waarover het gaat. Op deze manier kun je eenvoudig nagaan of alle velden voldoende aan bod zijn geweest.

Ook is het handig om regelmatig samen te vatten wat de examenkandidaat naar voren heeft gebracht. Let er tijdens het gesprek op dat de kandidaat in de ik-vorm spreekt! Vaak worden namelijk wij-antwoorden gebruikt. Vraag net zo lang door tot het je duidelijk is wat de student zélf heeft gedaan.

Recente berichten

Laat een reactie achter

5 × 4 =

0